Geschiedenis van de gemeente

De gemeente Midden-Delfland is op 1 januari 2004 ontstaan door een herindeling. Daarbij werden de twee voormalige gemeenten Maasland en Schipluiden samengevoegd tot één nieuwe gemeente. 

Midden-Delfland heeft een rijke geschiedenis. Dit komt omdat Midden-Delfland uit drie dorpen (Den Hoorn, Maasland en Schipluiden) en twee buurtschappen ('t Woudt en De Zweth) bestaat, die allen een aparte geschiedenis hebben.

Hieronder leest u per dorp en buurtschap de geschiedenis.

Schipluiden

Schipluiden is een samenvoeging van een aantal zogeheten ambachtsheerlijkheden. In het verleden vormden die min of meer zelfstandige leefgemeenschappen. Ze hadden een eigen bestuur, eigen rechtspraak, eigen belastingregels en een heel eigen cultuur. Deze heerlijkheden behoorden toe aan de graaf of aan een ambachtsheer.

In een oorkonde van Graaf Dirk de Vijfde uit het jaar 1083 komt de naam "Schipleda" voor het eerst voor. Waarschijnlijk werd hiermee de vloedkreek Sciplede bedoeld. Daar werd in die tijd land ontgonnen. Vermoedelijk ontstond door de ontginningen langzaamaan een nederzetting, die dezelfde naam kreeg. Andere aanduidingen waren: Schijpliede, Sciepleda, Schiepleda en Scheepleda.
In 1450 schrijft Hertog Phillips van Bourgondië brieven aan de stad Delft, waarin "Schipluyden" vermeld is. Sindsdien is in de schrijfwijze niet veel meer veranderd.

Schipluiden is ontstaan uit het grondgebied van zeven heerlijkheden: Dorp, St. Maartensrecht, ‘t Woudt, Groeneveld, Hof van Delft, Hodenpijl en Zouteveen. Deze hadden ieder afzonderlijk een "gemeenteraad", bestaande uit Schout en Schepenen. Deze regelden de civiele zaken.
Verder was er een Baljuw, die samen met de 'welgeboren mannen' de criminele zaken behandelde, met uitzondering van grote vergrijpen, bijvoorbeeld - zoals de officiële akte zegt- "manslagh, diefte, roven, verkrachten ende diergelijcke saecken". Verder was er ook nog een "polderbestuur", bestaande uit een Molenmeester en enkele Croos-heemraden. Het bestuur, oftewel de macht was dus altijd dichtbij. Logisch in een tijd waarin wegen slecht begaanbaar waren en de meeste mensen zich te voet of per schuit verplaatsten. Sterfgevallen, huwelijken of geboorten en het betalen van belasting moesten vlakbij kunnen worden afgehandeld.

De ambachtsheren waren in feite heer en meester in hun eigen gebied. Hun macht ging heel ver. Tot hun privileges behoorde het benoemen van een baljuw, een schout, schepenen en welgeboren mannen. Deze laatsten hadden een stem bij de rechtspraak. Het benoemen van een secretaris en een bode behoorde ook tot de privileges van de heer. Verder hadden de ambachtsheren meestal het recht van de visserij, de vogelarij, van de tienden (een tiende deel van de opbrengst van het land), van het ijkwezen, het pontgeld en het zegelen.

De huizen in Schipluiden vormden al vroeg een kern. In 1561 stonden er ongeveer veertig huizen. Bekende Schipluidense familienamen als Van Dijk en Koppert kwamen toen al voor.
Op 28 augustus 1616 brandden in Schipluiden de kerk, de pastorie en het schoolhuis af. Waarschijnlijk viel ook een aantal huizen ten prooi aan de vlammen. Maar door een aantal giften en belastingvoordelen kon het dorp zich snel herstellen. Zestien jaar later, in 1632, was het aantal huizen weer tot zeventig toegenomen. Dan wordt ook de korenmolen Korpershoek voor het eerst genoemd.

Ruim honderdvijftig jaar later, in 1794, is Schipluiden weer verder gegroeid. De meeste Schipluidenaren leefden van de landbouw. Verder waren er timmerlieden, een molenmaker, metselaars, twee smeden, bakkers en chirurgijns. Ook de scheepvaart werd een belangrijk middel van bestaan. Schippers vervoerden in de 19de eeuw grote hoeveelheden tuingrond, mest, aardappelen en veevoeder. Schipluiden telde ook een aantal herbergen, belangrijke pleisterplaatsen voor schippers en handelslieden. Namen als het Wapen van Schipluiden - dit diende tevens tot Rechthuis - en De Vergulde Valk klinken nog steeds bekend. De bewoners van Dorp bestonden van de landbouw. Net als de inwoners van ‘t Woudt produceerden zij de in die tijd geroemde Delflandse boter.

Het ambacht Dorp had als belangrijkste bijzonderheid een kasteel, dat generaties lang eigendom was van de familie Van Dorp. De leden van de familie Van Dorp waren bijna nooit op het kasteel aanwezig. Zij hadden namelijk belangrijke functies in de landspolitiek en woonden daarom in Den Haag.
Het kasteel stond op een hoge kleirug, een zogenaamde verlande vloedkreek. Waarschijnlijk werd het in de 13de eeuw gesticht. Op afbeeldingen uit de 17de eeuw is te zien dat het kasteel toen al in verval was geraakt. Uiteindelijk is het begin 18de eeuw gesloopt.

St. Maartensrecht was de kleinste van de heerlijkheden en had een oppervlakte van slechts 157 morgen oftewel 157 maal zoveel land als een boer op een ochtend ploegen kan. Op de zogenoemde 'lijst der verpondingen' staan maar tien huizen vermeld. St. Maartensrecht ontleende status aan het kasteel dat zich op het grondgebied bevond, de Keenenburg. Op de plek waar het kasteel ooit stond is een deel van de muren gereconstrueerd.

Ook Hodenpijl was ooit een slot. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten in 1351 en 1393 is het met de grond gelijk gemaakt. Daarna is het nooit meer herbouwd. De naam Hodenpijl is in de 18de eeuw gebruikt voor een zomerverblijf ten oosten van de Gaag. In dit huis woonde in de 19e eeuw Dirk Jacobszn. Ammerlaan, die toen burgemeester van Schipluiden was.

Van Zouteveen was het middelpunt de Kapel, een kruispunt van wegen, waar een kapel stond. Die werd in 1719 afgebroken. Aan dit kruispunt hadden zich enkele kleine middenstanders gevestigd. Er waren een herberg, een schoenmakerij en een timmermanswerkplaats. Tot 1811 heeft er ook een gerechtspaal gestaan. Aan de Vlaardingse Vaart lag nog een herberg, die tevens als Rechthuis dienst deed. Dit gebouw is nog aanwezig.

Maasland

Het gebied van Maasland was voor het begin van onze jaartelling al bewoond. Bij opgravingen o.a. in de Foppenpolder en in de Duifpolder, zijn bewoningsresten van deze vroege bewoners, ijzertijdboeren, aangetroffen.
Talrijke aardewerkvondsten uit de Romeinse tijd wijzen op een vrij intensieve bewoning in deze streek.
Rond 275 na Chr. verdwijnt deze bewoning, gelijktijdig met de Romeinse bezetting. De daarop volgende periode is, wat bewoningssporen betreft, vrij duister. Uit archiefgegevens is bekend, dat zich kort na 700 hier een nieuwe bevolking heeft gevestigd, waarschijnlijk van Friese afkomst. Zij kwamen voorgoed onder gezag van de Frankische koningen, die hun gebied naar het noorden uitbreidden.
Maasland werd een koningsdomein, later in leen gegeven aan grafelijke families. Het moerassige gebied moet in die periode zijn ontwaterd en ontgonnen. Dit ontgonnen gebied, een Frankische hoeve, omvatte niet de hele huidige gemeente, maar omstreeks 1000 ha. land, gelegen tussen de rivier en de Vlaardingse vaart, die in 1083 nog Sciplede heette.

In 985 gaf koning Otto III aan graaf Dirk II het domein Maasland in volle eigendom, dat dus een grafelijk domein werd. De graaf wees later het terrein van het huidige Maasland aan om daar een kerk te bouwen. In 1241 schonk graaf Willem II het patronaatsrecht (benoemingsrecht) van deze kerk aan de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht. ( De Duitsche Orde is één van de grote geestelijke ridderorden die tijdens de kruistochten in 1191 is gesticht. De orde bestaat nog steeds en is gevestigd in Utrecht.)

In 1243 schonk Diederik van Coldenhove al zijn bezittingen in de Oude Campspolder, waartoe ook een stenen huis behoorde, aan de Ridderlijke Duitsche Orde. Deze Orde vestigde in dat versterkte huis een commanderij ( Commanderij is de benaming waarmee in de geestelijke ridderorden de residentie van de commandeur (overste) werd aangeduid. Het terrein nabij de Herenlaan is thans beschermd en als archeologisch monument opgenomen op de Rijksmonumentenlijst.) waarin de commandeur van Maasland met zijn staf ging wonen en de bezittingen beheerde. Gravin Mathilde, de echtgenote van graaf Floris IV, kreeg het Maaslandse domein als bron van inkomsten door haar man aangewezen.

In 1365 kreeg de Ridderlijke Duitsche Orde toestemming zich te vestigen in het grafelijk huis achter de kerk van Maasland, dat graaf Floris V waarschijnlijk had laten bouwen.
De funderingen van dit complex zijn in 1968 opgegraven en het kort na 1555 gebouwde zomerhuis is nog steeds aanwezig.
Na 1378 was er een afzonderlijke rentmeester, zodat de Maaslandse commanderij van de Duitsche Orde een grotere zelfstandigheid had gekregen. De commanderij was doorgaans bewoond door: een ridderbroeder, drie priesters, een knecht en twee dienstmeiden.

Maasland kende in de middeleeuwen enkele versterkte huizen. Hiertoe behoorden o.a. het in de Dijkpolder gelegen ’’Huis te Velde’’ en het ’’Slot de Houve’’, waarop in de 14e eeuw de adellijke families Van de Velde en Van der Hoeve woonden. Verder bevond zich aan de Burgerdijkseweg het versterkte huis Boekesteijn waarvan men ter plaatse nog altijd een restant van de omgrachting terug vindt. In de loop der eeuwen verdwenen veel van zulke huizen of burchten. Tegenwoordig vinden we meestal op de oude plaats een boerderij terug. Elders o.a. langs de Burgerdijkseweg duiden ophogingen in het terrein erop, dat daar bewoning, heeft plaats gevonden. Ook zijn bij opgravingen in de Kralingerpolder en in de Duifpolder verschillende oude woonplaatsen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen aangetoond.

Uit een in 1494 gehouden enquête blijkt dat Maasland toen een aanzienlijk dorp was met 250 haardsteden. Landbouw en veeteelt waren de belangrijkste middelen van bestaan. Een derde deel van de bevolking hield zich bezig met de visserij en met vervoer, zowel met schepen als met wagens. Tijdens het begin van de tachtigjarige oorlog werden in deze streken veel vernielingen aangericht zowel door Spaanse troepen als door de geuzen. Kort na de inname van Den Briel op 1 april 1572 staken de watergeuzen de Maas over en gingen plunderend door het Westland. Ook in de Maaslandse kerk werden vernielingen aangericht en boerderijen geplunderd. Om het beleg van Leiden door de Spanjaarden te breken, liet Willem van Oranje in 1574 de dijken doorsteken. Veel mensen, ook uit Maasland vluchtten toen naar veiliger oorden. Het duurde jaren voordat de polders weer drooggemalen en bewoonbaar waren.

Omstreeks 1600 begon de herbouw en opbloei goed op gang te komen. De directe oorlogsdreiging was toen in deze omgeving voorbij. Hoewel Maasland in het algemeen een welvarend dorp was, deden zich van tijd tot tijd ernstige rampen voor o.a. door besmettelijke ziekten en grote branden. De meeste huizen waren van hout en hadden rieten daken. Veeziekten, wateroverlast en slechte oogsten konden soms jarenlang bittere armoede betekenen.

Toen in 1795 de Bataafs Republiek in de plaats kwam van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, was het in Maasland ook gedaan met het aloude ambachtsbestuur, dat werd uitgeoefend door schout en schepenen. Het gemeentebestuur vergaderde in een bovenzaal van de dorpsherberg De Pynas tot 1874, toen het gemeentehuis in gebruik werd genomen.

Het grondgebied van Maasland is in de loop der tijden aanzienlijk ingekrompen, o.a. door de afscheiding van Schipluiden in 1570 en Maeslantsluys, thans Maassluis, in 1614. In 1747 telt Maasland ongeveer 1400 inwoners. In het jaar 1888 telt men bijna 2600 inwoners in de gemeente Maasland, die dan een oppervlakte heeft van 3767 ha.

’’De Nederlandsche Stad en Dorpbeschrijver’’ van Bakker en Van Ollefen (18e eeuw) vermeldt van Maasland o.a. dat het een bezienswaardige plaats is ’’omtrent twee uren gaans ten westen der stad Delft, vanwaar men behalve langs het water de Gaag over bijzonder goede wegen op het dorp komt.

Er is een druk verkeer, zowel van veer- als andere vaartuigen, alsmede van een groot aantal rijtuigen die het dorp passeren van Amsterdam, ’s-Gravenhage en andere plaatsen, naar Hellevoetsluis en elders, wat aan het dorp een goed voordeel verschaft. De aangenaamheid van de ligging wordt nog zeer vermeerderd door de landerijen, die zeer vruchtdragend zijn. De reisgelegenheden zijn in Maasland zeer gemakkelijk met de veerschuit’’.

In 1991 heeft de viering van 750 jaar Ridderlijke Duitsche Orde in Maasland plaatsgevonden.

Den Hoorn

Den Hoorn is het grootste dorp van Midden-Delfland. De naam Dijkshoorn komt in 1317 voor in de rekeningen van de graaf van Holland. Den Hoorn oftewel Dijkshoorn was toen een deel van de Hof van Delft, een grafelijk bezit. Dit werd in ongeveer 1100 gesticht. De kern van de Hof van Delft kreeg in 1246 stadsrechten en groeide uit tot de stad Delft. Het omliggende gebied was bekend als het ambacht Hof van Delft. In 1817 werd dit ambacht een gemeente, die in 1921 weer werd opgeheven. Enkele delen, namelijk Den Hoorn, ‘t Woudt en Abtswoude, kwamen toen bij de toenmalige gemeente Schipluiden.

De groei van Den Hoorn is maar zeer langzaam gegaan. Volgens de gegevens van de Tiende Penning van 1561 lagen er toen nog maar zeventien woningen langs de Dijkshoornseweg, drie aan de oostzijde en veertien aan de kant van de Lookwatering. In de 19de eeuw werden de raadsvergaderingen van de gemeente Hof van Delft in het oude Rechthuis gehouden. Dit was toen een herberg en is tegenwoordig een Chinees restaurant.

Al in 1700 lagen langs de Dijkshoornse- en Noordhoornseweg veel boomgaarden en moestuinen. Deze hebben zich langzamerhand uitgebreid en ontwikkeld. Tot eind 19de eeuw waren appelen, peren en bessen, sla, bloemkool en stokbonen de belangrijkste producten. Na 1900 brak een bloeiperiode aan voor de tuinbouw, door de introductie van platglas en glazen kassen.

‘t Woudt

Van het schilderachtige dorpje ‘t Woudt is bekend dat het in 1277 al bestond. In dat jaar gaf Floris V de parochianen van ‘t Woudt het recht om de eigen pastoor voor te dragen. Dit was een belangrijk voorrecht dat maar zelden werd verleend. ‘t Woudt telde in 1561 al twee boerderijen, negen kleine huisjes, een herberg, een pastorie en een kosterswoning. Het unieke is, dat dit aantal in de loop der tijden nauwelijks is veranderd. Op oude kaarten is te zien dat het patroon van de bebouwing tot op de dag van vandaag gelijk is gebleven.

‘t Woudt had ook een school, die zo'n goede naam had, dat niet alleen de Woudtse jeugd, maar ook kinderen van elders er naar toe kwamen. Het achterhuis van de huidige kosterswoning deed tot 1874 dienst als school.

Groeneveld was oorspronkelijk een heerlijkheid van het adellijke geslacht Van Wassenaar. Vanaf het begin van de 14de eeuw waren de Heren van Groeneveld eigenaar van het gebied. Sindsdien draagt het hun naam. Zij bewoonden een kasteeltje, dat in 1429 is verwoest. In de 18de eeuw stond in deze heerlijkheid nog de buitenplaats Hofzicht. De Groeneveldse molen, gebouwd in 1719, is de enige van vele watermolens die in Schipluiden is overgebleven.

De Zweth

De Zweth is een buurtschap gelegen langs de Delftse Schie en de oude weg van Delft naar Rotterdam. Na de gemeentelijke herindeling op 1 januari 2004 behoort het voormalig Delftse deel van De Zweth en een deel van de Ackerdijkse Polder tot de gemeente Midden-Delfland. Aan de andere kant van de ophaalbrug over de Berkelse Zweth begint de Rotterdamse deelgemeente Overschie. De naam Zweth is afgeleid van 'Zwet', dat grens betekent.

In de negentiende- en begin twintigste eeuw, was de gemeenschap relatief welvarend. Zo was er sinds 1853 bierbouwerij De Hoop gevestigd en trok de speeltuin Land- en Schiezicht (rond 1900) veel Delftenaren. De tijden na de jaren veertig (twintigste eeuw) werden gekenmerkt door het wegtrekken van de bewoners naar de grote steden, waardoor veel horecavoorzieningen het moeilijk kregen. Echter, vandaag de dag beschikt de Zweth over een restaurant met nationale allure. Restaurant De Zwethheul is één van de weinige restaurants in Nederland met twee Michelin sterren.

Voordat de rijksweg A13 was aangelegd, fungeerde de weg door de Zweth als verbindingsweg tussen Delft en Rotterdam. Deze verbinding werd weer populair bij doorgaande automobilisten naarmate men op de A13 steeds vaker en langer vast kwam te staan. Uiteindelijk heeft een poller (inzinkbare paal) installatie ervoor moeten zorgen dat het onaantrekkelijk werd om van deze sluiproute gebruik te maken.

Heeft u gevonden wat u zocht?